Collegiale bestuurdersverantwoordelijkheid en aansprakelijkheid

Leidt collegiale verantwoordelijkheid automatisch tot collegiale aansprakelijkheid?

Heeft een vennootschap meerdere bestuurders, dan zijn zij in beginsel samen verantwoordelijk voor het besturen van de vennootschap. Dit wordt ook wel de ''collegiale verantwoordelijkheid'' genoemd. Wordt de vennootschap niet goed bestuurd, dan leidt dit intern (dus tegenover de vennootschap) aansprakelijkheid op voor alle bestuurders. De vraag is echter of dit extern (dus tegenover bijvoorbeeld de schuldeisers van de vennootschap) ook automatisch zo is. De volgende casus deed zich onlangs voor bij de Hoge Raad:

Door een ondernemer wordt het initiatief genomen om een resort met hotels en appartementen te realiseren. Daartoe richt de ondernemer een aantal vennootschappen op en stelt naast zichzelf een professionele manager aan om deze vennootschappen te besturen. Een belegger investeert in het project door aandelen in de vennootschappen te kopen. Uiteindelijk gaat het project niet door en de belegger lijdt daardoor forse schade. 

De belegger spreekt de manager tot vergoeding van de schade aan op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Hieraan wordt ten grondslag gelegd dat door de vennootschappen in strijd is gehandeld met de Wet Toezicht Effectenverkeer (Wte) door te handelen zonder vergunning en zonder prospectus. Omdat het de taak van iedere bestuurder is om er op toe te zien dat de vennootschap niet in strijd met de wet handelt (de collegiale verantwoordelijkheid) en de manager dit kennelijk heeft nagelaten, moet dit leiden tot het oordeel dat de manager aansprakelijkheid is, aldus de belegger.

De Hoge Raad zet nogmaals uiteen dat voor bestuurdersaansprakelijkheid vereist is dat de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt is te maken van het onrechtmatig handelen of de wanprestatie van de vennootschap en dat dit afhankelijk is van de aard en de ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Daaraan voegt de Hoge Raad toe dat uit het persoonlijk karakter van het ernstig verwijt dat de bestuurder moet kunnen worden gemaakt, volgt dat voor iedere bestuurder afzonderlijk moet worden vastgesteld dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en dat hem dit kan worden toegerekend. 

Met dat oordeel rekent de Hoge Raad dus af met de opvatting van de belegger, dat nalatigheid ter zake de collegiale verantwoordelijkheid van bestuurders, voldoende grond kan zijn voor aansprakelijkheid als bestuurder tegenover externen, zoals de belegger. Je zou kunnen zeggen dat een dergelijk nalaten in de ogen van de Hoge Raad te weinig persoonlijk is, het is immers niet slechts aan één bestuurder toe te rekenen. 

Met deze uitspraak wordt de landschap van de bestuurdersaansprakelijkheid weer iets verder ingekleurd. De verdere ontwikkelingen houden we natuurlijk scherp in de gaten.